Beschrijving
Bij het betreden van het atelier van Arie de Groot (1937-2016), ligt alles nog zoals hij het achterliet. De spons in de vorm van een tomaat, het verfrommelde omhulsel van een theezakje, een klein werk op de werktafel bij het raam met liniaal en stanleymes. Plakband, keukenrol, mallen, kleurpotloden. Op de vensterbank de verschillende beeldjes en objecten die hij in de loop der tijd verzamelde en die veel zeggen over wat hem inspireerde. Op de grote wand spijkerde hij witte beddenspreien als voorbereiding op een werk dat we allebei graag willen laten zien op een monumentale wand tijdens de tentoonstelling in TENT. Een groot werk met een houten achtergrond staat ertegenaan. Op de grond een map met werken. Tijdens een eerder atelierbezoek spraken we over de wand met spreien, die hij zag als een reusachtig kleitablet of een Dode Zeerol en die hij verbond met een gedicht van de door hem bewonderde Joodse dichter Yehuda Amichai.
Er zijn zeker ontwikkelingen in zijn werk te zien, met kleine figuren en vormen in het vroege werk, vervolgens een interesse in patronen die hij uitvergroot en abstraheert, gevolgd door grotere gebaren, kleurrijke werken, terwijl hij de laatste decennia met kleinere patronen, grids en stippellijnen werkte. Bepaalde interesses zijn echter vrij constant: hij werkte haast altijd op papier en met hanteerbaar, waardeloos materiaal. Patronen keren steeds terug, zowel van kleding als plattegronden. Zeker in zijn vroegere werk, maar ook later, verwerkte hij dikwijls bestaande beelden. Een vroeg schetsboek laat goed zien hoe Arie associatief beelden, woorden en eigen tekeningen met elkaar verbond. Zijn werken kunnen worden omschreven als plattegronden, van zowel het kleine als het grote: van een handpalm tot sterrenhemels. Hij was geïnspireerd door (niet-westerse) volkskunst, die hij beschreef als ‘het samengaan van het allereenvoudigste met het allermooiste’.
Noor Mertens, conservator Moderne & hedendaagse kunst en Stadscollectie, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam